BouwbesluitDaglicht |
Bouwbesluit thema's
|
Hoe maak ik een daglichtberekening?
Stappenplan:
- Stap 1, deel het gebouw in gebruiksfuncties.
- Stap 2, bepaal de oppervlakten van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten.
- Stap 3, zoek de minimale equivalente daglichtoppervlakte eis op in afdeling 3.20 Bouwbesluit behorende bij de gebruiksfunctie, verblijfsgebied en verblijfsruimte.
- Stap 4, bepaal welke lichtopeningen meetellen voor de equivalente daglichtoppervlakte.
- Stap 5, bereken de equivalente daglichtoppervlakte per verblijfsgebied en verblijfsruimte.
- Stap 6, controleer dat de berekende equivalente daglichtoppervlakte gelijk of groter is dan de equivalente daglichtoppervlakte eis uit het Bouwbesluit.
Stap 1, deel het gebouw in gebruiksfuncties.
Welke eisen het Bouwbesluit stelt aan de toetreding van daglicht binnen een gebouw hangt af van de gebruiksfunctie van de ruimte. De daglichteis voor een woonfunctie is strenger dan de daglichteis voor een kantoorfunctie. Aan een bijeenkomstfunctie (bijvoorbeeld een restaurant) wordt zelfs geen daglichteis gesteld.>> Lees hier meer over gebruiksfuncties.
Stap 2, bepaal de oppervlakten van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten
. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de equivalente daglichtoppervlakte. Deze oppervlakte eis is afhankelijk van de oppervlakte van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten.>> Lees hier meer over verblijfsgebieden.
>> Lees hier meer over verblijfsruimten.
Stap 3, zoek de minimale equivalente daglichtoppervlakte eis op in afdeling 3.20 Bouwbesluit behorende bij de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden en verblijfsruimten.
Voor woningen geldt dat de equivalente daglichtoppervlakte niet kleiner mag zijn dan 10% van de vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied (zie artikel 3.134 Bouwbesluit). Voor een verblijfsruimte in een woning geldt de eis dat de equivalente daglichtoppervlakte minimaal 0,5 m2 moet bedragen.Wanneer een verblijfsgebied van een woning 30 m2 bedraagt, dan moet een equivalente daglichtoppervlakte aanwezig zijn van minimaal 3 m2.
Afdeling 3.20 van het Bouwbesluit is hier te vinden.
Stap 4, bepaal welke lichtopeningen meetellen voor de equivalente daglichtoppervlakte.
Niet alle lichtopeningen mogen in rekening worden gebracht bij het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte. Het Bouwbesluit geeft de volgende voorschriften:Artikel 3.134 lid 3 Bouwbesluit
Een equivalente daglichtoppervlakte, wordt niet gerealiseerd door middel van een lichtopening in een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte.
De kozijnen 1 en 2 mogen worden meegeteld voor de equivalente daglichtoppervlakte van het verblijfsgebied woonfunctie. Kozijn 2 moet worden berekend met de uitwendige reductiefactor van kozijn 3 en glazen dak van de serre. Niet altijd is het mogelijk om de serre als onbenoemde ruimte aan te merken. Voor een woonfunctie geldt immers dat minimaal 55% van het gebruiksoppervlakte verblijfsgebied moet zijn. |
Wanneer de serre niet voldoet aan de eisen van een woonfunctie, bijvoorbeeld aan de thermische isolatie eisen, dan kan de serre niet worden aangemerkt als een woonfunctie. In dat geval kan de onverwarmde serre als overige gebruiksfunctie als nevenfunctie van de woonfunctie worden aangemerkt. Echter ook voor een overige gebruiksfunctie geldt dat 55% van het gebruiksoppervlakte verblijfsgebied moet zijn. Het gearceerd oppervlakte in bovenstaande tekening is verblijfsgebied van de overige gebruiksfunctie. Hierbij is gebruik gemaakt van de krijtstreepmethode (fictieve scheiding in een ruimte aanbrengen voor de scheiding tussen verblijfsgebied en geen verblijfsgebied). Voor het berekenen van de equivalente daglichtoppervlakte verblijfsgebied 1 woonfunctie mag nu alleen kozijn 1 en dat deel van kozijn 2 (de gestippelde rode lijn op tekening) in rekening worden gebracht dat niet grenst aan het verblijfsgebied 2 van de overige gebruiksfunctie. |
Alleen kozijn 1 mag in rekening worden gebracht voor de equivalente daglichtoppervlakte van verblijfsgebied 1. Kozijn 2 telt niet mee omdat de inwendige scheidingsconstructie grenst aan een ander verblijfsgebied. Voor verblijfsgebied 2 woonfunctie en verblijfsgebied 1 kantoorfunctie mag alleen kozijn 3 worden meegeteld voor de equivalente daglichtoppervlakte. |
Artikel 3.134 Bouwbesluit
Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte:
a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing,
|
Het gebouw van de buren blijft buiten beschouwing voor het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte en vormt dus geen belemmering. De tuinmuur is deels gesitueerd op eigen perceel en moet dus wel als belemmering worden meegenomen (ook al is de tuinmuur vergunningsvrij). Indien in de zijgevels ramen aanwezig zijn ter plaatse van de tuinmuur dan wordt de belemmering in rekening gebracht met de belemmeringshoek α. Opslag of beplanting op het perceel mag buiten beschouwing worden gelaten. Deze obstakels vormen in werkelijkheid natuurlijk wel een belemmering voor de daglichttoetreding. Vandaar dat het Bouwbesluit in artikel 3.134 lid 4c zegt dat de minimale belemmeringshoek α altijd 25o moet bedragen. |
b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie, die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen, buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water.
Alleen met de “V” aangemerkte delen van de lichtopeningen mogen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte. |
Doorsnede over twee woonhuizen. De afstand tot aan de erfgrens dient loodrecht op het projectievlak van de lichtopeningen te worden gemeten. Het “X” gedeelte van het dakraam mag niet worden meegerekend voor het berekenen van de equivalente daglichtoppervlakte. |
Doorsnede over een woonhuis met een aangrenzende serre. De serre moet als uitwendige reductiefactor in rekening worden gebracht bij het berekenen van de equivalente daglichtoppervlakte van het verblijfsgebied woonfunctie. Omdat het projectievlak in de verticale inwendige scheidingsconstructie bevindt, moet de 2 meter loodrecht op dat projectievlak worden uitgezet en dus niet bijvoorbeeld 2 meter loodrecht vanuit serre dak. Het met “X” aangemerkt deel van de serre mag niet in rekening worden gebracht. Op grond van het burgerlijk wetboek mogen overigens geen ramen op een kleinere loodrechte afstand van 2 meter ten opzichte van erfgrens bevinden. Voor deze serre is dus de toestemming van de buren nodig. |
c. is de in rekening te brengen belemmeringshoek alpha, bedoeld in NEN 2057, voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25o.
Omdat beplanting zoals bomen, opslag op terrein, tuinmeubilair, e.d. buiten beschouwing gelaten mag worden voor het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte, moet er altijd met een minimale belemmeringshoek α van 25o worden gerekend. Het oppervlakte onder de belemmeringshoek is dus altijd fictief belemmerd bij het maken van een daglichtberekening. |
Stap 5, bereken de equivalente daglichtoppervlakte per verblijfsgebied en verblijfsruimte.
De equivalente daglichtoppervlakte wordt bepaald met de volgende formule (NEN 2057):Ae = Ad x Cb x Cu , waarin:
Ae = equivalente daglichtoppervlakte
Ad = de oppervlakte van de doorlaat van de daglichtopening
Cb = de belemmeringsfactor
Cu = de uitwendige reductiefactor
Om uiteindelijk tot de equivalente daglichtoppervlakte resultaat te komen in de formule worden de volgende stappen doorlopen:
- Stap 5a, bepaal het projectievlak en doorlaat.
- Stap 5b, bepaal Ad.
- Stap 5c, bepaal Cb.
- Stap 5d, bepaal Cu.
- Stap 5e, bepaal Ae.
Stap 5a, bepaal het projectievlak en doorlaat.
Het projectievlak en de doorlaat worden gebruikt voor het berekenen van de belemmeringsfactor Cb . Op het projectievlak worden de hoeken α en β uitgezet ten behoeve van de belemmeringsfactor. De ligging van het projectievlak is afhankelijk van de hellingshoek ε. Zie onderstaande figuren. Indien sprake is van een verticale of naar een binnen hellende daglichtopening dan ligt het projectievlak in het buitenste vlak van de scheidingsconstructie. Is er sprake van een naar buiten hellende daglichtopening dan bevindt het projectievlak aan de binnenzijde van de scheidingsconstructie en is altijd een verticaal vlak.Verticale daglichtopening indien 80o < ε < 100o | |
Naar binnen hellende daglichtopening indien ε < 80o |
Naar buiten hellende daglichtopening indien ε > 100o |
De begrenzingen van het projectievlak worden gevormd door de zijkant, bovenkant en onderkant van de doorlaat. Deze begrenzinglijnen bevinden zich aan de binnenkant van de kozijnen exclusief deur en raamhout. Zie onderstaande tekening.
Projectievlak van een verticale daglichtopening. Het projectievlak moet gelijk worden gehouden met buitenkant scheidingsconstructie. Op het projectievlak wordt de doorlaat van de daglichtopening loodrecht geprojecteerd. |
Indien de scheidingsconstructie uit materialen bestaat die niet in één vlak liggen, bijvoorbeeld bij dakpannen, moet als projectievlak worden genomen het grootste vlak van de scheidingsconstructie.
Bij dit dakraam is sprake van een naar binnen hellende daglichtopening omdat ε < 80o is. Het projectievlak ligt in dat geval aan de buitenkant van de uitwendige scheidingsconstructie en gelijk met de pannenlijn omdat dit het grootste vlak is van de uitwendige scheidingsconstructie. |
Indien de buitenkant van de scheidingsconstructie niet in één vlak ligt, wordt het projectievlak gelijk gehouden met dat vlak van de scheidingsconstructie die het grootste deel vormt. In dit geval moet later het uitsteeksel boven het kozijn wel als overstek in rekening worden gebracht. Terwijl dat niet met de negge van het kozijn hoeft omdat de doorlaat op het projectievlak wordt geprojecteerd. De belemmeringhoek β (zie stap 5c) wordt vervolgens op het projectievlak uitgezet en niet op het feitelijke kozijn. |
Voor de begrenzinglijnen van de doorlaat blijven buiten beschouwing:
- Delen die een lichttoetredingsfactor (LTA) hebben van minder dan 0,6 (vervallen)*.
- Afgedekte delen door overstekken die zich voor het projectievlak bevinden.
- Delen op minder dan 0,6 meter boven vloerniveau.
Doorzichtig deel van een scheidingsconstructie, waardoor toetreding van daglicht tot een ruimte mogelijk is.
Een daglichtopening moet dus doorzichtig zijn. Maar in welke mate wordt niet aangegeven. Vanuit de glasindustrie wordt onder ondoorzichtig glas verstaan; glas waardoor men wel iets kan onderscheiden maar niet kan herkennen. Ook wel de diffuse glassoorten genoemd. Voorbeelden van ondoorzichtig glas zijn: gefigureerd glas, opalineglas (melkglas), opaakglas en geëmailleerd glas. Dit gegeven zal als richtlijn kunnen worden gehanteerd.
Stap 5b, bepaal Ad.
Ad is het oppervlakte van de doorlaat van de daglichtopening. Eenvoudig gezegd het netto oppervlakte van het glas binnen de doorlaat begrenzingen die we in stap 5a hebben bepaald. Nu mag het raamhout, deurhout, roeden, enz. niet buiten beschouwing worden gelaten. Het oppervlakte van de doorlaat is dus NIET gelijk aan de oppervlakte binnen de omtrek van de doorlaat!Stap 5c, bepaal Cb.
Cb is de belemmeringsfactor en is opgebouwd uit twee belemmeringshoeken β en α.De belemmeringshoek β is bedoeld om overstekken in rekening te brengen en de belemmeringshoek α voor overige belemmeringen zoals obstakels voor en naast de daglichtopening.
Belemmeringshoek β wordt op de volgende manier bepaald:
- Bepaal het midden van de doorlaat
- Trek een verbindingslijn tussen midden doorlaat en buitenkant overstek.
- Reken de hoek β uit.
Opmerkingen
- De belemmeringshoek β is 0o indien er geen overstekken aanwezig zijn.
- Alleen overstekken die zich tussen de zijkanten van de doorlaten bevinden hoeven in rekening worden gebracht.
Nu de belemmeringshoeken β en α bekend zijn kan de belemmeringsfactor Cb worden opgezocht. Deze waarden staan vermeld in de tabellen 1 en 2 van de NEN 2057. De NEN 2057 kunt u hier bestellen.
Stap 5d, bepaal Cu.
Cu is de uitwendige reductiefactor. Deze reductiefactor moet in rekening worden gebracht indien sprake is van een daglichtopening die in een inwendige scheidingsconstructie gesitueerd is. Bijvoorbeeld de inpandige muur met een daglichtopening tussen een serre en een woonhuis.>> Klik hier voor een voorbeeld.
Wanneer gerekend moet worden met een fictieve glazen wand achter de daglichtopening, komt voor wanneer het verblijfsgebied niet direct grenst aan de daglichtopening, moet ook de uitwendige reductiefactor in rekening worden gebracht.
>> Klik hier voor een voorbeeld.
Stap 5e, bepaal Ae.
Nu alle variabele bekend zijn kan eenvoudig de equivalente daglichtoppervlakte worden berekend met de volgende formule:Ae = Ad x Cb x Cu